woensdag 16 november 2016

Matig licht en lange sluitertijden fotografie

Matig licht en lange sluitertijden fotografie

In dit stuk wil ik het graag hebben over het fotograferen met matig licht en het fotograferen met lange sluitertijden. Welk effect heeft dat? En wat heeft het met elkaar te maken?
Zoals je al in het stuk Belichtingdriehoek en Effecten sluitertijd hebt kunnen lezen, maakt sluitertijd een essentieel onderdeel uit van de belichting. Sluitertijd is tevens verantwoordelijk voor het effect “bewegings(on)scherpte. Dat wordt vooral belangrijk wanneer je in matige lichtomstandigheden wilt fotograferen.

Fotograferen in matig licht én het vastleggen van snelle bewegingen is een van de grootste uitdagingen binnen fotografie. Bij matig licht heb je vaak geen andere keuze dan gebruik te maken van een lange sluitertijd om daarmee voldoende licht binnen te krijgen voor het maken van een goed belichte opname. Overdag (met veel licht) kan je ook gebruik maken van een lange sluitertijd om specifieke bewegingsonscherpte vast te leggen. (zie voorbeeld hiernaast van de waterval)
Anders dan bij matig licht, heb je hier juist hulpmiddelen nodig om het vele licht tegen te houden.
 
Voorbeeld van een opname met lange sluitertijd
Een heel ander verhaal wordt het, wanneer je bij matig licht opnamen wilt maken van snel bewegende onderwerpen.
 
In dit stuk wil ik ingaan op deze 3 scenario’s:
 


1: Matig licht en goed belichte opnamen

Welke opties heb je bij matige lichtomstandigheden om toch een onbewogen beeld te krijgen en wat goed is belicht ?
1. Gebruik van flitser
2. ISO (sterk) verhogen
3. Gebruik van statief
4. Opnamen maken m.b.v. HDR techniek
5. ND fader of Grijsfilter
6. Objectief met veel lichtsterkte (lage f-waarde)
Welke uitdagingen moet je te lijf gaan ?
1. Voorkomen van ongewilde beweging in je beeld
2. Voorkomen van te veel aan ruis
3. Scherpstellen bij matig licht
4. Opnamen maken met snel bewegende onderwerpen
 
Een voorbeeld van het letterlijk schrijven met licht – gemaakt door één van de cursisten van de cursus “Haal alles uit je camera”.
De opname is gemaakt met open sluiter en iemand die sterretjes ronddraait.
Matig licht is een goed moment om de grenzen van je camera op te zoeken.
Stel je eens voor dat je een voetganger wilt laten “bevriezen” bij matig licht.
De camera staat ingesteld op het “A” programma. (Diafragma voorkeuze) met het diafragma op f/5.6 (grootste opening van jouw objectief) en ISO op 100.
Wanneer je nu het licht meet (ontspanknop half indrukt), kan de camera een sluitertijd aangeven van bijv. 1/5 sec.
Dat is veel te langzaam om uit de hand te fotograferen én om de beweging te kunnen “bevriezen”.
De enige optie die je nu hebt, is om de ISO te verhogen naar bijv. ISO 1600.
Je zal zien dat na het verhogen van de ISO naar 1600, de sluitertijd is toegenomen tot 1/80 sec. Dit is snel genoeg om de voetganger te “bevriezen”.
Maar wat als je nu een echt snel bewegend onderwerp bij dit matige licht wilt “bevriezen” ?
Het alternatief die je nu hebt, is om de ISO nog verder te verhogen, met als resultaat introductie van ruis.
In bovenstaand voorbeeld zou het kunnen dat je een sluitertijd nodig hebt van 1/640 sec, dan zal de ISO al snel naar 12.800 moeten.
Je kan je voorstellen dat afhankelijk van de lichtomstandigheden er grenzen zijn, wat je nog kan “bevriezen” met je camera. (zonder gebruik van flitser)
Het statief zorgt vooral voor het wegnemen van je eigen bewegingsonscherpte.
Alleen hetgene wat beweegt (denk aan de waterval) mag bewogen zijn, maar je omgeving moet natuurlijk wel scherp zijn, vandaar het statief.
Als je een bewegend onderwerp wilt fotograferen met als doel om deze te “bevriezen”, zal dat vanaf een statief ook niet gaan. Je neemt immers alleen de eigen bewegingsonscherpte weg.

2. Veel licht met toch een lange sluitertijd

Wanneer je gebruik wilt maken van het effect van een lange sluitertijd met veel licht in je omgeving, heb je hulpmiddelen nodig om dit voor elkaar te krijgen.
Want lange sluitertijd betekent veel licht, je zal het diafragma dus helemaal dicht moeten zetten (groot getal, kleine opening) en de ISO-waarde op 100. Maar zelfs dan krijg je nog veel te veel licht binnen en veroorzaakt zeer overbelichte foto’s of in het ergste geval een compleet wit beeld.
Het enige wat je nog kan doen is het licht tegenhouden door middel van een zgn. grijsfilter.

voorbeeld van opname met grijsfilter en lange sluitertijd

ND Fader - Grijsfilter

Je kan ook zelf voor matige lichtomstandigheden zorgen en dus ook met lange sluitertijden te werken door een grijs filter voor je objectief te plaatsen.
Daarmee maak je het in de camera behoorlijk donker, maar kan je wel overdag van lange sluitertijden gebruik maken om een bepaald effect te krijgen.
Denk dan aan “verdwijnende mensen”, “glad trekken” van water en lucht, waterval met engelenhaar etc. etc.
In principe kan je gebruik maken van een zgn. grijs filter met een bepaalde “donkerte”.
Voorbeeld van opname met lange sluitertijd met resp. 1/20 sec en ¼ sec, gemaakt tijdens de cursus. Het onderwerp verdwijnt als het ware.
Je haalt dan 1 of meerdere stops licht weg van de sensor afhankelijk van het soort grijsfilter je gebruikt. Wat veel comfortabeler is om een ND-fader te gebruiken. Hiermee kan je 1 tot 10 stops licht weghalen van de sensor.
Een grijsfilter of ND-fader moeten wel een neutral density hebben, wat wil zeggen, er mag licht worden tegengehouden, maar geen invloed hebben op de kleuren.
Een nadeel van een grijsfilter of ND-fader is dat het scherpstellen wel wordt bemoeilijkt als er heel veel licht wordt weggenomen door het filter.
Voor het scherpstellen moet je het tijdelijk even iets lichter maken, scherpstellen op je onderwerp en op het objectief de knop AF-MF op MF (handmatige focus) zetten.
Nu de gewenste stop licht op het filter instellen en de opname maken.

3. Matig licht met snel bewegende onderwerpen

Wat zijn je opties om toch nog te kunnen fotograferen bij matig licht én het vastleggen van snelle bewegingen?
- toevoegen van extra licht
- sterk verhogen van de ISO waarde
Het toevoegen van extra licht kan in de vorm van extra lampen indien mogelijk of het gebruik maken van een ingebouwde of externe flitser.
Met het toevoegen van extra licht kan de camera een snellere sluitertijd gebruiken en dus in staat om je onderwerp te “bevriezen”.
Datzelfde geldt voor een flitser. Ook dat is licht toevoegen, maar wel een heel fel licht in een hele korte tijd. De flitser heeft als voordeel dat je eigenlijk gebruik maakt van een stroboscopisch effect. Waardoor het lijkt of je onderwerp stil staat. Denk eens aan de discolampen.
De mate waarin je flitser effectief is, hangt natuurlijk wel sterk af van de flitskracht (richtgetal) van je flitser en je afstand tot het onderwerp.
In een volgend stuk zal ik dieper ingaan op het werken met een flitser.
Objectief met grotere opening (kleinere f-waarde) rekt deze grens aanmerkelijk op.
Ze spreken dan van een lichtsterker objectief. (daarover meer in een volgend stuk)

HDR

HDR staat voor High Dynamic Range oftewel groot dynamisch bereik. (groot verschil tussen licht en donker)
Dit is een fotografie techniek om meestal in matig licht te kunnen fotograferen en toch alle details vast te leggen in zowel lichte als donkere delen van je opname.
Als voorbeeld kan je dan denken aan opnamen in een kathedraal. Het is donker binnen en de glas-in-lood ramen zijn overbelicht of andersom, de glas-in-lood ramen zijn goed belicht, maar het interieur is te donker en er zijn geen tot weinig details te ontdekken.
Om toch tot een goed opname te komen kan je HDR toepassen.
Dat gaat als volgt in z’n werk:
1. zet je camera op een statief
2. maak vervolgens 3 of 5 opnamen, telkens met een andere belichting. Bijv. +2 overbelicht, 0 normaal belicht en -2 onderbelicht.
3. Deze 3 opnamen verwerk je tot een HDR met behulp van het programma “Photomatix”.
4. Hiermee zet je de opnamen om in één beeld
Je kan ook de AEB functie (Auto Exposure Bracketing) gebruiken om de belichting te variëren naar ingestelde waarden. Bracketing in dit geval betekent, opdelen in stukjes.
 
In bovenstaand voorbeeld (Canon en Sony) maak je automatisch 3 opnamen waarvan de eerste met -2 stops onderbelichting, de tweede 0 (neutraal belicht) en de derde met +2 stops overbelichting wordt gemaakt


voorbeeld van een opname van station Tiel in HDR bewerkt tot een artistieke impressie

Voor nog meer voorbeelden kijk dan eens op http://www.hdrsoft.com
Alles hangt af van het effect je wilt bereiken in je foto.
Wanneer het om een landschapsfoto gaat en je wilt zo laag mogelijke ISO dan is het statief de aangewezen methode, immers dan is sluitertijd niet zo belangrijk.
Kortom bij matig licht fotograferen stel je voor een aantal uitdagingen.
Belangrijk is dat je steeds voor ogen houdt, welk effect je wilt bereiken.
Heel veel succes.

https://www.fotosemeins.nl/info/Blogs/Matig_licht_en_lange_sluitertijden_fotografie

dinsdag 8 november 2016

Scherptediepte, Objectieven

Scherptediepte, deel 2

In het eerste stuk over scherptediepte heb ik het voornamelijk gehad over het diafragma die verantwoordelijk zou zijn voor de scherptediepte. Dat is ook zo, maar er zijn nog twee onderdelen die grote invloed hebben op de scherptediepte. Dat zijn: scherpstelafstand en brandpuntafstand. Wat dit nu concreet inhoudt voor de scherptediepte laat ik je in dit stuk zien.

Scherpstelafstand

In het voorbeeld hierboven wordt weergegeven wat de invloed is van de scherpstelafstand op de scherptediepte. Naarmate je dichterbij scherpstelt, zal de scherptediepte kleiner worden. Probeer dit maar eens zelf uit met bijv. een rij bomen.
Een belangrijk punt hierbij is wel dat je heel nauwkeurig scherpstelt op je onderwerp. In het stuk over “Scherpstellen” heb ik het al gehad over het fotograferen met 1 scherpstelpunt actief. Hierdoor kan je heel precies scherpstellen op hetgeen je wilt. Als je werkt met een hele kleine scherptediepte kan het zomaar zijn, dat je autofocus ineens scherpstelt op iets heel anders.

Brandpuntsafstand

De brandpuntafstand is ook een belangrijk onderdeel van het creëren van scherptediepte. Met brandpuntafstand bedoelen we de mate waarmee je in kan zoomen op je onderwerp. Deze wordt uitgedrukt in mm en hoe hoger dit getal hoe meer je in kan zoomen.
Het voorbeeld hierboven laat zien dat de mate van inzoomen direct invloed heeft op de scherptediepte. Hoe meer ingezoomd des te kleiner wordt de scherptediepte.
De brandpuntafstand heeft ook gevolgen voor de kijkhoek waarmee je de omgeving ziet.
Naar mate je meer inzoomt (Tele), zal ook de kijkhoek kleiner worden en naar mate je meer uitzoomt, zal de kijkhoek groter worden (groothoek)
Alle objectieven met een brandpuntafstand minder dan 50mm, spreken we van groothoek tot ultra groothoek.
Een brandpuntafstand van 50mm komt ongeveer overeen met ons menselijk oog.
Alle brandpuntafstanden groter dan 50mm gaan richting Tele of super-Tele.
Met een Tele-objectief kan je als het ware je onderwerp isoleren van de omgeving.
Kijk maar eens naar bijv. voetbalfoto’s, waar fotografen met behoorlijke Tele-objectieven een voetballer volledig isoleren van z’n omgeving.
Je kan daarmee ook een hele mooi wazige achtergrond (bokeh) creëren.


Hiernaast een voorbeeld van een foto met Tele-objectief en let dan eens op de gladde achtergrond.
 
Met een groothoek objectief is het best lastig om nog scherptediepte te creëren. Zoals je in de voorbeelden ziet, moet je heel dichtbij scherpstellen om toch nog scherptediepte te krijgen.
Vanaf +/- 40 mm en meer inzoomen gaat het scherptediepte principe pas echt goed werken.
 
Een “lichtsterk” objectief helpt je dus met het verkleinen van de scherptediepte.
 
Het biedt dus voordeel om lichtsterk objectief te hebben met een f-waarde van f/2.8 of lager voor de scherptediepte en veel zoom.
 
Behalve dat een “Telezoom”-objectief met een groter diafragma veel lichtsterker is, het zal ook ten goede komen aan de scherptediepte die u kunt bereiken. Binnenkort verschijnt er een stuk over Objectieven.
 


Kijk voor meer informatie eens op je objectief. 
Staat daar bijv. 18-250mm f/3.5-f/6.3 op, dan betekent dit dat met een brandpuntafstand van 18mm (helemaal uitgezoomd) het grootste diafragma f/3.5 is dat je in kunt stellen. 
Met een brandpuntafstand van 250mm (helemaal ingezoomd) dat dan het grootste diafragma f/6.3 is.

Hierboven zie je de hele f-stops afgebeeld op een rijtje. Elke stop betekent een halvering van de hoeveelheid licht wat door het objectief valt.
Als je bijvoorbeeld van f/4 naar f/5.6 gaat, is dat een halvering van de hoeveelheid licht.
Als laatste wil ik het hebben over de zgn. Macro-objectieven met als resultaat onwaarschijnlijk kleine scherptediepten. Soms wel tot enkele millimeters.
Zie hieronder voor wat voorbeelden.
  

Scherptediepte is dus afhankelijk van:

Diafragma + Scherpstelafstand + Brandpuntafstand
Kortom: de meest minimale scherptediepte (zo weinig mogelijk scherp) bereik je door de grootste diafragma opening (klein getal) te nemen, zo dichtbij mogelijk scherp te stellen en zo veel mogelijk in te zoomen. Je kan dus spelen met de drie genoemde variabelen om de gewenste compositie en scherptediepte te krijgen.
Heel veel succes!

 




donderdag 3 november 2016

Histogrammen

Histogrammen

Soms kijk je weleens je foto terug achterop de camera, en dan verschijnt er opeens zo’n merkwaardig berglandschap. Wat is dat eigenlijk?


Dat berglandschap noemen we het histogram van een foto. Je kunt deze oproepen door op de weergaveknop te drukken.



Wanneer de foto verschijnt, druk je vervolgens meerdere keren op “disp” of “info” totdat het histogram verschijnt. Hiermee krijg je trouwens ook een mooi overzicht van alle instellingen waarmee de foto gemaakt is, zoals o.a. sluitertijd, diafragma en ISO. 
Links in het histogram bevinden zich de zwarte/dondergrijze tinten en rechts in het histogram de lichte en witte tinten.
N.B. Het histogram op je camera laat de weergave zien van een JPEG en niet van het RAW bestand. Wanneer je het RAW bestand in een fotobewerkingsprogramma laadt, zie je pas het echte histogram van dat RAW bestand.

In het voorbeeld hiernaast zie je 3 foto’s met verschillende belichtingen, waarvan de bovenste foto onderbelicht is, de middelste foto gewoon belicht en de onderste foto overbelicht.
Als we kijken naar elektronische apparaten zijn de primaire kleuren: Rood, Groen en Blauw. (RGB)
Met deze drie kleuren worden alle kleuren gemaakt. Vergelijk het met 3 lampen met de kleuren rood, groen en blauw. Wanneer de drie lampen uit staan, noteer je dat als volgt: RGB (0,0,0)
De maximale lichtwaarde van een lamp is 255. Wanneer nu alle drie de lampen vol aan staan, levert dat de kleur wit op. RGB (255,255,255)
Een bepaalde kleur kan bijvoorbeeld de waarde RGB(32,164,98) vertegenwoordigen.

Belangrijke punten in een histogram waar je op moet letten zijn:
• wordt er niet te veel geclipt, want daar gaat informatie verloren.
• is het histogram gelijkelijk verdeeld
• komen er zwarte en witte tinten in je foto terug
Er zijn genoeg omstandigheden te noemen dat je histogram er niet ideaal uit ziet, maar geven wel correct belichte foto’s.


Wat zie je nu eigenlijk in een histogram ?


Eigenlijk laat het 256 staafjes zien van alle pixels van eenzelfde helderheidswaarde. Op de horizontale as zie je dus welke helderheidswaarden er voorkomen in je foto en op de verticale as zie je hoeveel pixels met eenzelfde helderheidswaarde er zijn.
De bovenkant van het histogram wordt ook wel het plafond genoemd van het diagram. Als er (te)veel pixels zijn die als het ware door het plafond schieten, bevatten die desbetreffende pixels geen tot weinig informatie meer. Het emmertje met kleur- en detailinformatie is als het ware overgelopen en bevat geen detailinformatie meer.
Stel je voor dat je foto’s maakt in een fotostudio van een model voor een witte achtergrond. Wanneer deze witte achtergrond wordt uitgelicht door aparte flitslampen die op de achtergrond gericht staan, zal je aan de rechterkant van het histogram een stevige piek zien wat “door het plafond” (geclipt) gaat. Dit is te verwachten, want je hebt de flitslampen op die witte achtergrond gericht staan en hier zal de foto geen details meer hebben. 
Wanneer je bijvoorbeeld een foto maakt van een rode muur, zal je “berglandschap” ook maar één piek zijn. Immers er zitten niet meer kleuren en informatie in je foto.
De uiteinden van het histogram (links het zwarte gedeelte en rechts het witte gedeelte). Wanneer in het histogram daar geen pixels staan, zal het contrast van je foto laag zijn. Dat komt vooral tot uiting als je de foto af laat drukken. Probeer daarom met een software bewerkingsprogramma het histogram wat aan te passen, zodanig dat er wat zwart en wit in voorkomt. Dit zal je foto zeker ten goede komen.
Kortom het histogram geeft je een goede indruk qua belichting én aanwezigheid van alle kleuren, maar is zeker niet zaligmakend voor alle situaties. (denk aan de witte achtergrond en de egale muur).
Probeer zelf maar eens met verschillende belichtingen welk histogram dat oplevert.